LC19330308

Verhaal

Over vroegere schooltoestanden in Friesland

    Drachten
IV.

Van 1766 tot 1820 was schoolmeester te Zuider-Drachten Jan Jelles van der Harst.

Toen de rijksschollwetten werden afgekondigd, in de eerste jaren der vorige
eeuw, had hij dus al een eervollen diensttijd van bijna 40 jaren en niemand
dacht er aan den braven man te ontslaan, omdat hij niet direct het rijks-examen
kon afleggen. Hij bleef schoolmeesteren en paste zich wonderwel aan bij alle
nieuwe fratsen, die de wet van 1806 den onderwijzers oplegde. Nu had hij geen
moeilijke school. Slechts 25 tot 30 kinderen, wat in die dagen voor een
"éénmansschool" al heel weinig was. Die 30 kinderen ontvingen les in een
schooltje, waarin alle slechte eigenschappen, die een schoolgebouwe kan
bezitten, waren bijeengebracht. Bij den verbouw in 1820 gaf de schoolopziener
een beschrijving van 't oude en 't gerestaureerde schoolvertrek:

"Het schoolvertrek alhier is, zonder vernieuwd te zijn, bijna geheel herschapen,
zoodat alleen de muren en het dak gebleven zijn, gelijk dezelve voorheen waren;
voor het overige is alles vernieuwd en geheel verbeterd. Geen zolder, en eene
gedeeltelijk steenen, gedeeltelijk leemen vloer, vond men te voren binnen dit
schoolvertrek: de schoorsteen was in het midden van hetzelve geplaatst, en
bestond uit een ruim vierkant, hetwelk een veirde der ruimte van het geheele
vertrek besloeg, waaronder in het midden van hetzelve het vuur geplaatst was. De
schrijftafels bestonden in palen, op eenigen afstan van elkander in den grond
bevestigd, op welk eene vlakke plank gespijkerd was, die hooger leide aan de
zijde, waar de leerlingen geplaatst waren, dan aan de tegengestelde zijde, waar
zij niet geplaatst konden worden (dus net verkeerd!).

Er was één raam van 3 1/2 voet in het vierkant, de vijf of zes overige waren
niet meer dan 1 1/2 voet breed, zoodat het binnen het vertrek zeer donder was,
en de meeste kinderen, door de verkeerde plaatsing der tafels nog met den rug
naar deze (kelder-) venstertjes gekeerd moesten zitten, terwijl bij alle deze
gebreken, de koude in den winter, in een verterk zonder zolder, ondragelijk was.

Thans is dit gebouw van eene zeer goed geslotene zolder voorzien, de schoorsteen
is aan den Westelijken muur van hetzelve geplaatst, en neemt geene ruimte van
eenig belang in; de tafels zijn allen vernieuwd en nauwkeurig ingerigt; er zijn
zes nieuwe schuiframern in dezelve geplaats, waarvan het bendeden gedeelte op-,
het bovenste gedeelte nedergelaten kan worden; het vertrek is van een binnen- en
buitendeur voorzien, door een klein portaal van elkander gescheiden. Door deze
verbeteringen is de school zoo warm, dat in dezen fellen winter (1819--1820) de
koude geen belemmering van belang aan het onderwijs heeft toegebragt en geheel
niet gehinderd zoude hebben, indien de school van betere brandstof ware voorzien
geweest.

Verder zijn hier goede borden voor het onderwijs. deze verbetering heeft bij de
ouders, wier kinderen hier onderwezen worden, algemeene blijdschap verwekt."

Dit was dus in orde. Nu diende, tot heil der jeugd, de oude meester vervangen te
worden door een jonge, frissche kracht. Maar helaas, een pensioenregeling
bestond er niet en de meester liet zich, zeer terecht, niet maar zoo aan den
dijk zetten, daar in zijn wettelijke aansteling, de Algemeene toelating voor het
onderwijs, slechts gesproken werd van ontsalg bij verregaande onkunde en slecht
zedelijk en burgelijk gedrag en tot deze verdenkingen gaf de brave Van der Harst
niet de minste aanleiding.

Toen schreef de schoolopziener een lange missive aan den Koning, waarin hij met
gevoelvolle woorden den toestand bloot legde en de verdiensten schetste, die de
grijze meester aan de jeugd bewezen had. En waarlijk, dat hielp. In de
Mei-aflevering 1820 der "Bijdragen betrekkelijk het Schoolwezen" verscheen het
verblijdend bericht:

"Door Zijne Majesteit, onzen geëerbiedigden Koning, aan den ondewijzer J.J. v.d.
Harst, uit aanmerking van deszelfs vier en vijftig-jarigen dienst, bij
Hoogstdeszelfs Besluit van den 18 April 1820, gunstiglijk een jaarlijksch
pensioen van f75 verleend zijnde, is de school te Zuid-Dragten vacant geworden."

En met nog geen f 1.50 per week werd de oude schoolmeester afgedankt! Het
schoolmeestersbloed van het geslacht Van der Harst heeft zich in den loop der
jaren niet verloochend: in de moderne onderwijswereld is de naam meer dan
een klank tussschen de vele ander Friesche schoolmeestersnamen!

Na oproep van sollicitanten in 1820 verscheen slechts één liefhebber met name
Wopke de Jong, die na geëxamineerd te zijn, de autorisatie van Zijne Exelentie
den Minister van Onderwijs tot onderwijzer werd aangesteld.

In een rapport "omtrent de moraliteit en den ijver der onderwijzers" van 1821
getuigd ds. Heppener van dezen man: Bezat deze onderwijzer wat meer
bestendigehid, dan zoude hij van weingigen overtroffen worden", terwijl de
bekdende schoolopziener H.W.C.A. Visser van IJSbrechtum, die onzen meester De
Jong blijkbaar ook kende, hieraan toevoegde: "De man is meer dan verwaand."

Deze verregaande verwaandheid verhinderde hem niet, om later van 1826 to 1853
een geacht schoolmeester te worden in Sint Jacobi Parochie.

In Zuid-Dragten werd eerst benoemd Douwe Kamstr, die in 1833 naar Ternaard trok
en later ijkmeester werd te Heerenveen. In drachte werd hij opgevolgd door Feike
S. Kuipers, din in 1834 werd aangesteld in de nieuwopgerichte school te
Drachtster Compagnie.

Toen probeerde P.W.Jongbleod het eeinge jaren te Zuid-Drachten, tot die in 1839
vertrok naar Tietjerk. een van de verdiensten van dezen man was dat hij prachtig
kon schrijven. maar overigens ging hij eenigzins hardhandig met de leerlingen om.

In 1839 wer dt Zuid-Drachten benoemd Jacob Hemminga, die vele jaren zijn
krachten gegeven heeft aan deze school.

M. F.B.

Verwijzingen

  1. krante van Harst, Jan Jelles van der